Er zijn van die menschen
Er zijn van die menschen vol gal en venijn
Die altijd eenieder belakken.
Die door hun geklets en kwaadsprekerij
Een ander in j′achting doen zakken.
Tenminste, dit is steeds het doel van ′t geklets
Dit is ′t geen ze willen bereiken
Maar iemand die nadenkt, zoo iemand die heeft
Vast maling aan deze praktijken.
Er zijn van die menschen, die vinden plezier
In and′ren van kwaad te betichten.
Die heimelijk genieten in andermans leed
En zèlf graag verdriet willen stichten.
Die groeien wanneer het een ander slecht gaat
Die altijd en overal twisten
Die leven alleen en alleen voor zichzelf
Dat zijn van die rasegoïsten.
Er zijn van die menschen (U kent ze toch wel?)
Die steeds over anderen praten,
Geen deugt er! Alleen slechts zij zelven zijn goed
Maar… houdt zulken juist in de gaten.
Hun woorden zijn meest met hun daden in strijd
Dat is al zoo vaak reeds gebleken
En altijd ontdek je, ′t zij vroeg of ′t zij laat
Juist DIE hebben vele gebreken.
Er zijn van die menschen, die staren zich blind
Op ′t laten en doen van een ander.
Zij slaan bij het minste en kleinste vergrijp
De handen verbaasd in elkander!
Maar zelve?? Dezulken ze plegen zoo vaak
De meeste en grootste vergrijpen.
Dat zijn van die menschen, die heimelijk stil
De kat in het donkerte knijpen.
Daarom wees verstandig en stoor je toch nooit
Aan àl wat de menschen je zeggen,
Want ieder voor zich zal voor ′t eigen gedoe
Verantwoording af moeten leggen.
Kom, trek er je zelven toch nooit iets van aan,
Wat anderen doen of wel laten
Gebruik je verstand! Haal je schouders eens op
En denk: Laat die sukkels maar praten.
Het Weekblad, 9 Mei 1936.